Carnaval
Het lijkt wat op het boekenbal
of op een kleinkunstfestival;
een vrouw vermomd als reuzekwal
roept steeds: dit is een overval.
Een ridder met zijn leenvazal weerstaat een felle schijnaanval
van cowboys- wel een twintigtal -
met een kartonnen slopersbal.
In goud gekleurde overall
staat iemand op een piëdstal;
als in een wassen beeldenhal
beweegt hij niets en niemendal.
Men leeft als vóór de zondeval
in dit driedaagse interval,
als in een parallelheelal,
ontstaan bij de beginoerknal.
De kleuren van een toverbal
omspoelen je in overtal
als een enorme waterpoel.
Men hoort slechts dronkenmansgelal
en af en toe een vuurwerkknal,
tezamen met trompetgejoel.
Maar woensdag is het overal
een vreselijke zwijnenstal:
de wereld blijft een tranenboel
Hans Moors